Dat moet van de reus 1

“Dat moet van de reus”, was bij ons thuis vroeger een gevleugelde uitspraak. Een voorbeeld: Ik ‘moest van de reus’, nadat mijn moeder mij voor het eten had binnengeroepen, tóch nog een rondje over de rand van de zandbak lopen, zonder er vanaf te vallen. Anders moést het overnieuw. Ik voel de lekkere en soms angstige spanning nog in mijn buik, bij de tijd die steeds dringender werd als het niet in één keer lukte.Waarschijnlijk vroeg mijn moeder, bij (late) binnenkomst, waar ik zolang bleef en dan antwoordde ik “Dat moest van de reus.”

Dat de uitspraak bekend was binnen het gezin duidt erop dat mijn ouders begrepen wat ik ermee bedoelde en ook dat ze, qua ontwikkelingspsychologie, begrepen wat het betekende. Hun kind zat in de magische fase, waarin reuzen en heksen, feeën en dieven, monsters en draken een reële rol spelen in de belevingswereld van hun kind. Kinderen schrijven daarmee magische macht toe aan de omgeving maar ook aan zichzelf. Het is een manier voor het kind om grip te krijgen op wat hij of zij beleeft. Je zou kunnen zeggen dat het kind daarmee een controlemechanisme creëert. Als kind in de zandbak, kreeg ik controle over de situatie door de verantwoordelijkheid voor mijn handelen bij de reus te leggen. Natuurlijk deed ik dit niet bewust, zo moest het gewoon. Ik moest aan de reus gehoorzamen. Het was dus nogal een dwangmatig ding. Als je kinderen op deze manier ziet gehoorzamen aan innerlijke stemmetjes, op de lijnen van de stoeptegels lopen, dan komt dat ook vaak dwangmatig over.

Nu, volwassen en geschoold, besef ik dat we als volwassenen nog steeds in ons magische kind kunnen zitten en de verantwoordelijkheid over ons denken en handelen dwangmatig buiten onszelf kunnen leggen. Niet meer bij de reus, dat zou te doorzichtig zijn, maar wel bij onze partner, baas, collega, ouders, werkdruk, noem maar op. De werkdruk maakt dat ik gestrest ben. Mijn partner maakt me ongelukkig, etc. Hetzelfde geldt voor dwangmatige irreële overtuigingen over onszelf of onze omgeving. We voelen ons bijvoorbeeld slachtoffer of onmachtig, niet de moeite waard of klein en we kunnen deze gedachten maar moeilijk keren, ook al weten we (inmiddels) dat ze niet kloppen.

Mij helpt het nu om in zulke gevallen de dwanggedachte bewust toe te schrijven aan ‘de reus’. Op dat moment besef ik dat ik in mijn magische kind zit en dat ik vanuit mijn volwassen ‘ik’ al lang niet meer in die reus geloof. Met mijn volwassen ‘ik’ kan ik dan een reëlere gedachte tegenover de dwanggedachte zetten waar ik ook echt in geloof. Ik kan immers zelf besluiten waar ik in geloof. Daarin ben ik niet meer afhankelijk van een reus, ouder of baas. Eigenlijk deden onze ouders dit ook al als wij bang waren voor de dieven en monsters onder ons bed. Ze namen onze angsten serieus (voor het magische kind zít er een monster onder het bed) en we joegen het monster samen weg. Daarmee leerden ze ons hoe we zelf weer de macht over de situatie konden terugnemen in plaats van de macht bij het monster te laten. Dat was nog eens pedagogisch verantwoord handelen!

Cornélie Spijkerboer