Een modern cliché: Boeddha in de vensterbank
We willen tegenwoordig allemaal verlicht worden en graag boeddhistisch zijn. Een beetje zelfbewust mens mediteert en gaat regelmatig in retraite naar een klooster.
Boeddha was een prins die zijn moeder verloor toen hij een peuter was.
Een peuter zit in een essentiële ontwikkelingsfase, namelijk de hechtingsfase. De fase waarin hij (zij) zich leert hechten aan zijn ouders, met name zijn moeder. Hij voelt zich veilig in de nabijheid van de ander. En leert dat hij op haar kan vertrouwen, dat zij er voor hem is waar hij haar nodig heeft. Een kind heeft zijn moeder nodig voor lichamelijke, materiële en emotionele steun. Een kind dat die steun niet (voldoende) krijgt, gaat ’voor zichzelf beginnen’. Dit kind denkt (ten onrechte) dat hij beter voor zichzelf kan zorgen. Van de ander krijgt hij immers niet wat hij nodig heeft. Een kind dat zich gezond hecht, durft te vertrouwen op de ander.
Een volwassene die zich als kind goed heeft gehecht, durft te vertrouwen op de ander en durft te erkennen dat hij het alleen niet kan en hoeft. Natuurlijk is een volwassene vele malen autonomer dan een klein kind maar ook een volwassen mens is een sociaal wezen en overleeft niet in zijn eentje. Hij heeft de fysieke bescherming nodig van de groep en de emotionele steun van zijn medemens.
Boeddha verloor zijn moeder op veel te jonge leeftijd, in de zo belangrijke hechtingsfase waardoor hij het proces van vertrouwen op zijn medemens wellicht niet goed heeft kunnen afronden.
Een tweede belangrijke fase in de hechting van het kind is de exploratiefase. Het kind heeft een voldoende veilig ‘moederbeeld‘ in zich opgeslagen dat het alleen op pad durft te gaan. Niet te ver want moeder moet wel in de buurt zijn om hem op te vangen als hij moe of geschrokken is van het exploreren. Bij een gezonde ontwikkeling gaat de exploratie steeds verder van huis. Eerst in huis, dan in de tuin, dan de eigen buurt en ga zo maar door totdat het mensenkind in hele nieuwe vreemde gebieden komt en ook dar leert zich veilig te voelen van uit zijn inmiddels stevig gewortelde innerlijke veilige basis.
Boeddha heeft die exploratie niet goed af kunnen maken, daar hij de paleismuren niet uit mocht. Zijn vader was overbeschermend, typisch een karaktertrek van ouders die een onveilig kind produceren. Zulke kinderen en wellicht Boeddha ook wel, leren niet voldoende te vertrouwen op zichzelf en de buitenwereld.
In dit licht bezien, begrijp ik mijn reserves tegen het boeddhisme. Het leven is lijden en je moet je er van zien ‘los te maken’. Dat moet je dan ook nog in je eentje doen. Niet meer afhankelijk zijn van andere mensen, autonomie noemen we dat tegenwoordig, of Vrij. Natuurlijk zit er ontzettend veel heilzaams in het autonomieprincipe. Je los maken van onnodige afhankelijkheid van je omgeving, je spullen, waar je status of schijnveiligheid aan ontleent, je verleden waar je niet los van komt, je partner die je gebruikt om de wonden van het verleden te helen (wat niet lukt), etc. Maar we dreigen te vergeten dat wij, de mens een sociaal dier is dat niet zonder zijn medemens kan, ook niet als autonome volwassene. Biologisch gezien overleeft een mens het simpelweg niet alleen.
De mens is, in tegenstelling tot andere species, een sociaal wezen. Ik heb dit ooit in mijn biologielessen geleerd. Ik denk dat ik mijn Boeddha maar eens uit de vensterbank haal en er een Hollandse koe in zet.
Cornélie Spijkerboer