Dochter en vader

Stel, een vrouw, getrouwd,  bijna 50, leuke baan, vrienden, hobby’s. Niks ontbreekt. En toch kan ze de laatste weken regelmatig overvallen worden door diep verdriet. Het is zomer en haar vader is ernstig ziek. Hij weet, en zij weet dat hij het eind van de zomer waarschijnlijk niet zal halen. Zij en haar man hebben de vakantie afgezegd om in de buurt te kunnen blijven. Voor de nodige hulp maar ook gewoon omdat ze dicht bij hem willen zijn, nu het nog kan. Als ze dit vertelt wellen de tranen op in haar ogen. Ze zal hem zó missen…

Haar mond vertrekt, ze snikt, ze voelt zich kwetsbaar en verdrietig. Ze heeft een goede band met haar vader, zeker de laatste jaren. Hij is er voor haar, hij snapt haar diepe zielenroerselen. Soms eerder dan zij zelf. Dat betekent dat hij haar kent, door en door kent en haar ziet. Hij zegt er dan altijd voorzichtig iets over, heel liefdevol, met weinig woorden. Juist op die manier voelt ze hoe hij haar aanvoelt. Hij kan op andere momenten zo rationeel zijn maar in deze momenten is hij één en al gevoel.

Ook fysiek is hij dichtbij en voelt ze zich door hem gesteund, gedragen soms zelfs. Jaren geleden kwam hij haar halen van het station, dat deed hij altijd, heel trouw, ook al kon ze best lopen of met de bus. Hij wist dat zij dat fijn vond, dat ze zich dan geborgen voelde. Zij weet dat hij dit deed om iets in te halen, althans zo voelt zij dit, van de keren dat hij er niet voor haar was , in haar jeugd. 

Maar nu gaat hij dood en zij begrijpt wat er met haar gebeurt. Haar vader is er straks niet meer. Dat betekent dat hij niet meer voor zijn kleine meisje kan zorgen, zo voelt het.
En dit klinkt raar. Zij is toch een volwassen vrouw, die goed voor zichzelf kan zorgen en alles op orde heeft in haar leven? Ja, dat klopt en zo voelt ze zich ook. Maar het diepe verdriet dat haar af en toe overspoelt is het verdriet van het meisje in haar, dat vroeger géén goede band met haar vader had. 

Elk mens heeft een klein meisje of jongetje in zich die hij/zij altijd in zich draagt. En die kleine kinderen blijven verlangen naar zorg die ze als kind niet (voldoende) hebben gekregen van hun ouders: koestering, zorg, steun, richting, noem maar op. Ook al krijgt de volwassene nu alles wat ze zou willen, het Kind in de volwassene blijft het oude gemis voelen.

De vrouw is zich bewust van het Kind in haar. Of eigenlijk wel van meerdere Kinderen.
Als ze zo diep verdrietig is, dan voelt ze zich als het ware kind worden. Ze merkt dat aan de manier waarop ze huilt en ze merkt het ook aan de woorden die ze aan haar gevoel geeft. Ze zegt bijvoorbeeld: “Straks heb ik geen vader en moeder meer, ik kan nooit meer iets aan ze vragen.” Hier lijkt een opgroeiend Kind te spreken, een teenager bijvoorbeeld, die raad vraagt aan haar ouders.
Maar de vrouw kan ook veel ‘jonger’ verdriet voelen. Als ze bedenkt dat haar vader haar nooit meer in zijn armen zal sluiten om haar te knuffelen en haar bij haar koosnaampje te noemen die híj alleen gebruikt. Dan spreekt een kleuter of peuter in haar.
Als de ‘herinnering’ woordeloos en vormloos is, gewoon een onbenoembaar verdriet, gaat het waarschijnlijk om een baby ‘herinnering’.

Het is goed om stil te staan bij deze gevoelens en te beseffen dat in jou een Kind ‘aan het woord is’. Je kan, omdat je ook een volwassene bent, dit Kind zelf die knuffel geven en liefdevol toespreken. Veel mensen kennen dit Kind in zichzelf niet en zullen zichzelf op hun kop geven en vinden dat ze kinderachtig doen, als ze dergelijke gevoelens hebben. Of ze drukken deze Kindgevoelens weg, als irrationele gevoelens.

Een rouwperiode, zoals de vrouw nu doormaakt, is een kans om contact te maken met het Kind en oud zeer te helen. Door het oude verdriet toe te laten en vervolgens zelf voor het gekwetste Kind te gaan zorgen.

Cornélie Spijkerboer

Geboorte van een oma

Het is net drie jaar geleden dat wij bij ons halfjaarlijks bezoekje aan de tandarts werden opgeschrikt door de telefoon. Nou ja, opgeschrikt, dat viel wel mee. Eigenlijk zaten we op hete kolen. We hadden de tandarts ingelicht, zodat we direct uit onze behandelstoel zouden kunnen opspringen om het mobieltje uit te klappen. Het was 20 juni 2006 en we wachtten op de geboorte van ons eerste kleinkind.

Ik weet niet wat meer indruk maakt, ouder worden of grootouder. Ik weet dat niet omdat ik het ouderschap nooit heb mogen smaken. En toch nu Oma, hoe kan dat.
Het begon zo’n 11 jaar geleden, toen ik Hans leerde kennen, mijn echtgenoot, nu alweer 10 jaar. En met deze nieuwe liefde kwamen er ook twee kinderen in mijn leven. Jongvolwassen al, maar toch.

Ik zal het nooit vergeten, ik moest er aan geloven. De eerste kennismaking met Matthijs en zijn geliefde Marieke. (Marjolein zat ver weg in Frankrijk, dus dat zou nog even duren.) Ik was vreselijk zenuwachtig, het voelde alsof ik gekeurd ging worden door mijn a.s. schoonouders, of ik wel goed genoeg zou zijn voor hun zoon. En of ik wel een blijvertje was, want anders kon ik direct rechtsomkeer maken. Zo wás het natuurlijk niet, maar zo vóelde het wel.

En acht jaar later dus, terwijl wij in de tandartsstoel lagen, werd Julia geboren. Haar tweede naam hielden de ouders nog even voor zich totdat alle Oma’s (vier maar liefst) rond haar wiegje stonden. Jeannelie, een prachtige mix van de namen van die vier. Als ik al twijfelde aan mijn recht op de felbegeerde Oma-titel, de bloedband ontbrak immers, dan wist ik het nu zeker. Ik werd écht Oma. Geboorte en doop, in één adem.

Cornélie Spijkerboer

Een waarheid als een koe

Een modern cliché: Boeddha in de vensterbank

We willen tegenwoordig allemaal verlicht worden en graag boeddhistisch zijn. Een beetje zelfbewust mens mediteert en gaat regelmatig in retraite naar een klooster.

Boeddha was een prins die zijn moeder verloor toen hij een peuter was.
Een peuter zit in een essentiële ontwikkelingsfase, namelijk de hechtingsfase. De fase waarin hij (zij) zich leert hechten aan zijn ouders, met name zijn moeder. Hij voelt zich veilig in de nabijheid van de ander. En leert dat hij op haar kan vertrouwen, dat zij er voor hem is waar hij haar nodig heeft. Een kind heeft zijn moeder nodig voor lichamelijke, materiële en emotionele steun. Een kind dat die steun niet (voldoende) krijgt, gaat ’voor zichzelf beginnen’. Dit kind denkt (ten onrechte) dat hij beter voor zichzelf kan zorgen. Van de ander krijgt hij immers niet wat hij nodig heeft. Een kind dat zich gezond hecht, durft te vertrouwen op de ander.

Een volwassene die zich als kind goed heeft gehecht, durft te vertrouwen op de ander en durft te erkennen dat hij het alleen niet kan en hoeft. Natuurlijk is een volwassene vele malen autonomer dan een klein kind maar ook een volwassen mens is een sociaal wezen en overleeft niet in zijn eentje. Hij heeft de fysieke bescherming nodig van de groep en de emotionele steun van zijn medemens.
Boeddha verloor zijn moeder op veel te jonge leeftijd, in de zo belangrijke hechtingsfase waardoor hij het proces van vertrouwen op zijn medemens wellicht niet goed heeft kunnen afronden.

Een tweede belangrijke fase in de hechting van het kind is de exploratiefase. Het kind heeft een voldoende veilig ‘moederbeeld‘ in zich opgeslagen dat het alleen op pad durft te gaan. Niet te ver want moeder moet wel in de buurt zijn om hem op te vangen als hij moe of geschrokken is van het exploreren. Bij een gezonde ontwikkeling gaat de exploratie steeds verder van huis. Eerst in huis, dan in de tuin, dan de eigen buurt en ga zo maar door totdat het mensenkind in hele nieuwe vreemde gebieden komt en ook dar leert zich veilig te voelen van uit zijn inmiddels stevig gewortelde innerlijke veilige basis.
Boeddha heeft die exploratie niet goed af kunnen maken, daar hij de paleismuren niet uit mocht. Zijn vader was overbeschermend, typisch een karaktertrek van ouders die een onveilig kind produceren. Zulke kinderen en wellicht Boeddha ook wel, leren niet voldoende te vertrouwen op zichzelf en de buitenwereld.

In dit licht bezien, begrijp ik mijn reserves tegen het boeddhisme. Het leven is lijden en je moet je er van zien ‘los te maken’. Dat moet je dan ook nog in je eentje doen. Niet meer afhankelijk zijn van andere mensen, autonomie noemen we dat tegenwoordig, of Vrij. Natuurlijk zit er ontzettend veel heilzaams in het autonomieprincipe. Je los maken van onnodige afhankelijkheid van je omgeving, je spullen, waar je status of schijnveiligheid aan ontleent, je verleden waar je niet los van komt, je partner die je gebruikt om de wonden van het verleden te helen (wat niet lukt), etc. Maar we dreigen te vergeten dat wij, de mens een sociaal dier is dat niet zonder zijn medemens kan, ook niet als autonome volwassene. Biologisch gezien overleeft een mens het simpelweg niet alleen.

De mens is, in tegenstelling tot andere species, een sociaal wezen. Ik heb dit ooit in mijn biologielessen geleerd. Ik denk dat ik mijn Boeddha maar eens uit de vensterbank haal en er een Hollandse koe in zet.

Cornélie Spijkerboer